In 1920 begon een Nederlandsche maatschappij met het delven van Steenkool op Spitsbergen.
Dit gebeurde in Rijpsburg op Kaap Boheman.
Er werd ook overwinterd en na thuiskomst deed de dienstdoende arts verslag.
Nieuwe Rotterdamsche Courant
14 -6 -1921
Overwinteren op Spitsbergen
Zooals onzen lezers bekend kan zijn, is er voor de nederzetting van het mijnbedrijf, hetwelk van Rotterdam uit in den vorigen zomer te kaap Boheman op Spitsbergen is gevestigd, een overwinterings-afdeeling achtergebleven. Tot deze behoorde de 65-jarige dokter J. W. A. Doorenbos uit den Haag; die thans is teruggekeerd en ons van zijn ervaringen een en ander heeft medegedeeld.
Dr. Doorenbos vertrok 11 Sept. 1920 en kwam den 29sten d.a.v.m., toen het nog overal open water was, te Advent Bay aan, vanwaar hij na een tweedaagsch verblijf, naar kaap Boheman ging. Hij vond daar de soliede houten huizen, magazijnen enz., welke de Nederlandsche expeditie er gebouwd had, en de overwinterings-afdeeling […]
Den 21sten October verdween de zon, om plaats te maken voor een schemering, die half November was overgegaan in het donker, dat drie maanden bleef heerschen. Gedurende dien tijd zag men des avonds uren achtereen het Noorderlicht, staande in het Zuiden. Na half Januari begon het weer lichter te worden, totdat op 18 Februari de zon boven de bergen verscheen.
Het klimaat kenmerkte zich door zware sneeuwstormen, die wel eens vier dagen achtereen aanhielden. De temperatuur daalde tot 40 graden Celsius en meer onder het vriespunt.
De heer Doorenbos was van oordeel, dat het Spitsbergsche klimaat met zijn opwekkende, prikkelende koude, zeer gezond is. De lucht is er natuurlijk zeer zuiver en men moet er alleen voorzichtig zijn. Men went er spoedig zoodanig aan de koude, dat de mannen bij een temperatuur van 10 graden onder nul de deuren open hielden, maar wie er zich tegen de hevige koude niet afdoende beschermt, door de handen te bedekken, het gezicht met vaseline in te smeren, de voeten in eenige sokken en kousen en in rendierschoenen te steken, ondervindt daarvan onmiddellijk de gevolgen. Maar overigens heeft de overwinteringsexpeditie ten opzichte van den gezondheidstoestand niet te kampen gehad met ziekten die aan den invloed van het klimaat toe te schrijven zouden zijn geweest, en ook eenige andere ziekte van beteekenis is er niet bij voorgekomen.
De beste medicijn tegen alle ongewenschte invloeden is ook op Spitsbergen, aldus dr. Doorenbos, de arbeid. De mijnwerkers arbeidden er iederen dag van 7 tot half tien, van 10 tot 1, van 2 tot 4 en van half 5 tot 6; soms was dit onmogelijk doordat de mijn tengevolge van de meters hooge sneeuw niet te bereiken was. Hij voor wien deze arbeid niet bestemd was, deed er ander werk. De dokter zelf b.v. hakte er dikwijls ijs. De vrije tijd werd doorgebracht met lectuur, met het herstellen van de kleeding. De gramophoon speelde er een liedje uit de bewoonde wereld en de afzondering daarvan werd mede verbroken door de draadlooze, die zelfs verbinding kreeg met het station op Bandoeng, en, die de overwinteraars op de hoogte (hield van de gebeurtenissen in de wereld der menschen. Bovendien kwamen er meermalen Noorsche jagers medische hulp zoeken. Zij brachten rendiervleesch mee en zij bleven doorgaans een paar dagen hetgeen den mannen een welkome afwisseling bezorgde. Voorts werden er ski-tochten gemaakt, klemmen gezet waarin witte en blauwe vossen werden gevangen, en er werd jacht gemaakt op sneeuwhoenders. IJsberen heeft men er slechts een paar gezien. […]
Den 30sten Mei ging dr. Doorenbos naar Green Harbour, dat tot ver in het jaar open blijft en met ijzeren schepen volgens hem zeker gedurende 6 maanden van het jaar te bereiken is, hetgeen van belang is voor het mijnbedrijf van de Nederlandsche Spitsbergen Compagnie, dat daar thans gevestigd wordt. De eerste twee transporten waren er reeds aangekomen en de arbeid was er in vollen gang. Het ijsschip, de Braganza, bracht den dokter naar Tromsö, […] en van Tromsö keerde dr. Doorenbos over land terug naar het vaderland.
De overwintering op Kaap Boheman is dus met succes ten einde gebracht. In spijt van de moderne hulpmiddelen die een vergelijking met de vroegere overwinteringen waaraan menig Hollander ten offer is gevallen, bezwaarlijk maakt, had zij toch beteekenis, zeker in moreel opzicht. […] De stemming van het kleine aantal overwinterenden heeft zich uitstekend gehouden, al was het er in de donkere koude vanzelf niet altijd rozegeur en maneschijn. En zeker is het, verzekerde ons de opgewekte 65-jarige dokter, […] dat men er zijn menschen voor moet uitzoeken. Kleedt en voedt men geschikte personen goed, wordt er matig geleefd en geregeld gewerkt, dan levert zulk een overwintering op Spitsbergen geen belangrijke bezwaren meer op. Dat daarbij mannen noodig zijn van ervaring, en dat het goed is als men er den moed weet in te houden en door opgewektheid opkomende stemmingen weet te verdrijven, spreekt vanzelf.
Zoo’n overwintering leert den menschen ook, zoo zeide dr. Doorenbos, hoe gelukkig ze toch kunnen zijn in de beschaafde wereld. Al doet die beschaving je na zoo’n tijd wel eens wat vreemd aan, b.v. als je al dadelijk te doen krijgt met menschen, die papiertjes met visums e. d. heel gewichtig vinden, de terugkeer in de bewoonde wereld heeft toch groote bekoring, en het is b.v. een eigenaardige gewaarwording als je na zoovele maanden voor het eerst weer een vrouwenstem hoort.